Collaboratie.
De Nederlandse collaboratie van ambtenaren werd al in
1937
bepaald en voorgeschreven.
Met de mogelijkheid van een vreemde bezetting werd toen al rekening
gehouden. (Alleen van Duitse kant leek daartoe dreiging te bestaan.)
De door de ambtenaren aan te nemen houding, in geval van een vijandelijke
inval, was vastgesteld in de ministerraad van mei 1937,
onder voorzitterschap van minister-president Colijn. De tekst luidde:
"Bezwaren tegen overschrijding van grenzen van volstrekte noodzakelijkheid
mag men doen kennen, maar de medewerking bij de uitvoering van de
te nemen maatregelen mag niet worden geweigerd."
Deze maatregel, die als de 'Aanwijzingen'
bekend stond, zou nog op 21 oktober '43 worden bevestigd door
de danmalige minister-president Gerbrandy - die toen met zijn 'regering'
slechts de bevelen van koningin Wilhelmina uitvoerde.
Toen op 14 mei 1940 koningin Wilhelmina en de Nederlandse
regering, zonder enig onderling overleg, in paniek uit Nederland waren
gevlucht, bleven op een enkele uitzondering na de secretarissen-generaal
als haar vertegenwoordigers achter.
Hitler bleek belang te stellen niet alleen in het kleine Nederland,
maar in 'Groter Nederland' en zijn
'heiligste goederen'. Deze hier gebruikte
termen drukten een bepaalde doelstelling uit, en zouden op 28 juli '40
door koningin Wilhelmina worden gebezigd. Zij bleken te betekenen:
Nederland
+ zijn koloniën; als ook voor Duitsland rijke grondstoffenbron.
Dit geheel bleek een goede plaats te bezetten in het harde hart van Hitler.
Het Reichskommissariat
Seyss-Inquart kwam in bezet Nederland als burgerlijk bestuurder.
Het decreet waarmee Seyss-Inquart was benoemd werd op 18 mei ondertekend.
Seyss
kwam direct onder Hitler te staan. Hitler benoemde hem in zijn militaire
hoofdkwartier in de Eifel op 19 mei tot Reichskommissar
voor Nederland, en zei tegen hem: "U moet een grote staat voeren."
"Neem uw vrouw mee, want ik zou graag zien dat u met de Nederlanders sociaal
bevriend raakt."
Seyss-Inquart kwam nog dezelfde dag in Den Haag. Hij zou een
zo niet warm, dan toch willig, onthaal vinden. Tot 29 mei nog als
niet-officieel-geïnstalleerd Reichskommissar.
De hoofdopzet van het Reichskommissariat was door Seyss-Inquart
al vóór zijn komst in Berlijn ontworpen. Hij zou alle bevoegdheden
krijgen. Kort gezegd: de secretarissen-generaal
konden
er de uitvoeringsvoorschriften van geven; de rechtspleging
zou onafhankelijk zijn. Rechtstreeks ondergeschikt aan Seyss waren
de General-kommissare:
- Wimmer voor Bestuur en Justitie (met uitzondering van
alle politiezaken);
- Fischböck voor Financiën en Economie (en
sociale zaken);
- Rauter voor das Sicherheitswesen ('openbare orde en
veiligheid') en
- Schmidt zur besonderen Verwendung, vorming van de openbare
mening, en de uitvoering van bijzondere opdrachten van de Reichskommissar.
Kernachtig uitgedrukt komt het hierop neer: "Wij sturen, de Nederlanders
besturen."
De genoemde secretarissen-generaal onder Seyss Inquart
in 1940 waren:
Snouck Hurgronje, Voorzitter van het College van secretarissen-generaal,
Algemene Zaken, aanv. Buitenlandse Zaken
Van Royen; (dagelijks bestuur) Buitenlandse
Zaken
Tenkink; (waarnemend) Justitie
Frederiks; Binnenlandse Zaken
Van Poelje (tot augustus '40) Reinink; Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen
Trip; Financiën
Ringeling; (-6.40) Hasselman Defensie, onder Hasselman
als Afwikkelingsbureau
Spitzen; Waterstaat
Hirschfeld; Handel en Nijverheid
Scholtens, met assistent De Quay Sociale Zaken
Six; (O.E.W.) Koloniën
Woltman; vertegenwoordiger van het college bij Seyss-Inquart.
Goedewaagen, komt eind '40 (NSB'er) Volksvoorlichting
en Kunsten
Van Dam; Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming (nieuw
departement)
Tal van door de Duitsers gewenste en opgedrongen maatregelen, waaronder
de jodenvervolging, werden door de secretarissen-generaal
van een Nederlandse wettig vernis voorzien, voor de niet al te kritische
Nederlandse bevolking aanvaardbaar gemaakt, en ten uitvoer gebracht.
Gedurig bleef contact onderhouden tussen de secretarissen-generaal
en de Nederlandse regering te Londen, alleenvertegenwoordigd door
de ongrondwettelijk (conform L. de Jong) en dictatoriaal optredende koningin
Wilhelmina.
Dat bleek vooral bij de opvatting, dat Nederlands-Indië was
geacht te worden opgenomen in de Germaanse Nieuwe Orde. Details
daarover zijn te vinden in dat hoofdstuk.
De Nederlandse Unie
De Nederlandse Unie nam een
bijzondere plaats in bij de collaboratie.
Op 2 juli verscheen Colijns brochure Op de grens van
twee werelden. Daarin ging de voormalige minister-president - en in
zijn koloniale periode 'een der ergste Atjeh-afmakers' - uit van de Duitse
eindoverwinning. Men moest zich daar maar naar schikken.
Colijn had een concept opgesteld. Hij gaf dat de volgende dag
mee aan Linthorst Homan, de voorzitter van de Nederlandse Gemeenschap.
Die besprak het met De Quay en Reinink (Einthoven
had zich teruggetrokken). Bovendien stelde Homan op 4 juli GeneralkommissarSchmidt
op de hoogte "van zijn contact met de voormannen der politieke partijen."
Homan en de twee anderen van de Nederlandse Gemeenschap misten
in Colijns concept de: "erkenning van het aanbreken van een tijd waarin
ook Nederland /.../ moet streven naar een eigen aanvaarding der wereldverhoudingen
naar Nederlandse trant".
Op 6 juli 1940 stelden Verschuur, Colijn, Drees, Homan, De Quay
en Reinink vast dat hun nieuwe beweging als de 'Nederlandse Unie'
zou worden aangeduid. Een Unie die "in trouw aan Oranje' uiting
wilde geven 'aan wat in ons allen leeft."
De Nederlandse Unie wenste "een regering, bekleed met bevoegdheden
tot het geven van krachtige leiding" en "legt de plechtige gelofte af,
met God, in waarachtige tucht, in dienst van een nieuwe Nederlandse
arbeidsgemeenschap, te doen wat plicht is, kome wat komt."
Geen anti-Duitse term, geen protest tegen de Duitse inval en de bezetting,
geen eis tot herstel van onze nationale vrijheid, was hier te vinden.
De politieke instelling van de opstellers was intussen geïllustreerd.
Hij zou door het merendeel van de Nederlandse Regering te Londen worden
gedeeld.
"Het concept Verschuur-Colijn-Drees werd grondslag
voor het op te stellen manifest."
"Vooral in tijden van druk toont een volk zijn ware grootheid en zijn
innerlijke kracht door fierheid en eensgezindheid. Deze fierheid door daden
te tonen, is onze plicht en ons recht nu de hoogste vertegenwoordiger van
de bezettende macht in Nederland heeft uitgesproken, ons volkskarakter
niet in het nauw te willen brengen ... eensgezindheid ook voor een wedergeboorte
van Nederland in vrijheid en onafhankelijkheid, in trouw aan het Huis
van Oranje."
Op 8 juli 1940 wordt dit stuk in vergadering door het Politiek
Convent "met algemene stemmen goedgekeurd. Afgesproken werd dat het door
een 'Nationaal Comité' zou worden ondertekend" en zou worden gepubliceerd
met de namen van meer dan honderd vooraanstaande Nederlandse aanhangers.
Op 24 juli 1940 werd na wat vallen en opstaan de Nederlandse
Unie opgericht, door mr. Louis Einthoven (hoofdcommissaris van politie
in Rotterdam), J. Linthorst Homan (commissaris van de koningin in
Groningen) en prof.dr. Jan Eduard de Quay (uit Tilburg).
Koningin Wilhelmina zou, conform L. de Jong, tot het
einde van de oorlog de leden van dit Driemanschap als de 'Vernieuwers'
zien. De Quay en Einthoven zouden na de bevrijding twee belangrijke
sleutelposities innemen.
Daar echter de Nederlandse Unie zich opstelde tegen de NSB
(National-Socialistische Beweging), en voorlopig de toekomst behalve
voor de pro-Duitsen uitzichtloos is, grijpen velen deze strohalm maar vast.
De pro-Duitse uitlatingen werden opgevat als een uitdaging als: 'kijk eens,
wij zijn niet tegen jullie, dus laat nu maar eens zien wat jullie goede
bedoelingen zijn.'
Dit past weer in het kader van de al eerder genoemd neiging om de zaken
op te vatten zoals 'men zou willen dat het was geweest'.
Uw dienaar wil wel bekennen dat hij, aldus misleid, in die tijd het
speldje van de Nederlandse Unie droeg.
Diverse vervangingen van de secretarissen-generaal
vonden tot 1945 plaats.
Rost van Tonningen kwam in mei '41 als vervanger van Trip.
Verwey kwam in augustus '41 als vervanger van Scholtens.
Prinsen kwam in september '44 als vervanger van Frederiks op
Binnenlandse Zaken.
- Hirschfeld, Handel en Nijverheid,
- Six, Koloniën, bleven vanaf het begin, met
- Verwey, Sociale Zaken, in '41 gekomen, tot het eind van
de bezetting.
Oranje en bruin.
Wilhelmina, de secretarissen-generaal en Seyss-Inquart.
Collaboratie in bezet gebied en in Londen.
Woltersom en Van Haersma de With.
Hier wordt een uiterst onthullend aspect belicht van de collaboratie
van Londen met de collaboratie in bezet Nederland. Het vond
natuurlijk weinig weerklank, want het werd verdoezeld, maar het kan niettemin
uit het geschiedwerk van De Jong worden gereconstrueerd.
De bankdirecteur Woltersom, in
1940 weldra lid van het Nationaal Comité voor Economische
Samenwerking (met Duitsland), is voorzitter van de Siebenerausschuss,
die regelmatig de Reichskommissar Seyss-Inquart en zijn Generalkommissar
für Finanz und Wirtschaft Fischböck moet adviseren,
"en vervolgens van een tweede commissie die het gehele bedrijfsleven dient
te reorganiseren volgens het Duitse model."
De Jong schrijft: "politiek had dit alles van grote betekenis kunnen
zijn: het paste in de Duitse opzet, het mocht door Seyss-Inquart gezien
worden als een belangrijk succes op het terrein van de algemene
gelijkschakeling, het zou de economische inlijving van Nederland
bij Duitsland vergemakkelijkt hebben. Zo hadden Funk, Goering
en Fischböck het in '40 ook bedoeld. De nieuwe organisatie
van het Nederlandse bedrijfsleven was door hen als onderdeel gezien van
het 'nieuwe Europa' "
Maar nu gaat De Jong, als veel historici, alvast verklaren: "maar dat
'nieuwe Europa' kwam niet van de grond".
Door die opmerking in deze tijd te plaatsen, vervalst hij het hele
beeld: want dat het "niet van de grond" zou komen, wist men in die tijd
toch nog niet. Men - in Londen en in Nederland - gaat er dan van uit, en
bijna alles wijst er op, dat het wèl van de grond zou komen.
"Woltersom was ook voorzichtig. Het voorzitterschap van de Organisatiecommissie
voor het Bedrijfsleven aanvaardde hij eerst nadat Snouck Hurgronje,
voorzitter van het college van secretarissen-generaal, hem schriftelijk
had doen weten dat het college het in 's lands belang achtte dat
hij die functie aannam. Hij zocht zelfs een dubbele rugdekking: toen een
Nederlandse bankier, Tj. Greidanus, in de voorzomer van '41 de gelegenheid
kreeg (dwz.: toestemming van de Duitsers, van Seyss-Inquart), Zwitserland
te bezoeken, vroeg Woltersom hem, bij het Nederlandse gezantschap te Bern
te informeren, wat de Nederlandse regering te Londen van zijn activiteit
dacht."
De voormalige Nederlandse gezant te Berlijn, Van Haersma de With,
die op 20 mei '40 met andere Nederlandse vertegenwoordigers naar Zwitserland
had
mogen gaan, en daar bleef, krijgt er dan voor de Nederlandse regering te
Londen contact met een vertegenwoordiger van de collaborateur Woltersom.
"Greidanus kwam te Bern (de Nederlandse gezant was er ziek)
bij de vroegere Berlijnse gezant terecht, jhr.mr.H.J. van Haersma de
With. Deze kende Woltersom goed en gaf, niet alleen met betrekking
tot diens werk, maar ook tot dat van Snouck Hurgronje en Hirschfeld,
geheel op eigen gezag ten antwoord: 'Londen heeft zeker volledig begrip
voor hun situatie, laten zij rustig doorgaan.' " Ook in later jaren
zal Woltersom "een ieder die hem met kritiek lastig viel, te horen (geven)
dat
'Londen', 'de koningin dus, achter hem stond; er werd zelfs
rondverteld dat hij daaromtrent een schriftelijk bewijsstuk in een kluis
had liggen."
"Aldus gedekt" zet Woltersom door. Met Fischböck en Seyss-Inquart
onderhoudt hij goede relaties. Woltersom loopt keurig in de pas en doet
aan van alles mee. "Louter manoeuvres?"
Zo vraagt De Jong zich af. En hij geeft het antwoord - maar niet volledig:
"Aanvankelijk zeker niet". Woltersom was in '40 en '41 ervan overtuigd
was dat Duitsland niet meer verslagen kon worden. Door het Nederlandse
bedrijfsleven op te wekken zich op Duitsland te oriënteren, werden
in die visie de Nederlandse belangen het best verdedigd door in beginsel
met
Duitsland samen te werken. En een gelukkig toeval wilde dat in beide
gevallen "datgene wat Woltersom voor de Nederlandse belangen hield,
samenviel met wat hij als zijn privé-belangen zag. Er waren
er meer zoals hij."
Doelt L. De Jong hiermee op koningin Wilhelmina?
Bovenstaande opmerkingen van De Jong zitten vol dubbele bodems.
Hier komen wij weer op het terrein van L. de Jongs ingebouwde 'geheimtaal-boodschappen'.
Als historicus is hij gedekt: hij heeft de feiten immers vermeld! Als verdoezelaar
heeft hij zijn werk voorbeeldig gedaan, want hij gaat niet op de betekenis
in!
De lezer moet zelf die betekenis maar distilleren.
Allereerst De Jongs opmerking, dat wie in '40 en '41 van overtuigd
was dat Duitsland niet meer verslagen kon worden. Waarom telt hij daar
1942
niet meer bij? Want toen was, behalve aan het eind, aanvankelijk de situatie
nog dezelfde, en nog sterker zelfs.
"Maar in een later stadium wenste Woltersom de Nederlandse belangen
te verdedigen door, voorzichtig overigens en zonder samenwerking met de
illegaliteit, Duitsland tegen te werken."
Wanner wij echter, logisch, 1942 meetellen, wordt het
genoemde 'later stadium' verplaatst naar medio '43!
Bovenstaande is bovendien in totale tegenspraak met de naoorlogse conclusie
van de Parlementaire Enquêtecommissie. Omdat dit zeer verhelderend
is, herinneren wij hem hier: "Het was immers voor de regering in Londen
niet mogelijk, het beleid van de secretarissen-generaal, dat zich
grotendeels achter de schermen afspeelde, op de voet te volgen. De regering
had echter naar de mening van de Commissie in enkele bijzondere gevallen
behoren te reageren, zij het wellicht niet over de radio, op wat de secretarissen-generaal
hier in Nederland ondernamen; zij had hun in deze gevallen duidelijk behoren
te maken, dat zij zich op de verkeerde weg bevonden."
Dat is dus duidelijk niet gebeurd.
De Parlementaire Enquêtecommissie geeft als voorbeelden van fouten,
dat de regering te Londen aan de secretarissen-generaal
niet duidelijk heeft gemaakt, "dat zij zich op de verkeerde weg bevonden"
Op 28 oktober 1941 werd in een proclamatie van Hirschfeld
en Frederiks "de bevolking aangemaand /.../ zich van sabotagedaden
te onthouden. In de Bekanntmachungen werden "de verzetsgroepen
als 'onbezonnen en misdadige elementen' " gekenschetst. Beiden
waarschuwen in oktober '41 "tegen het verborgen houden van neergeschoten
vliegers, daarmee dus uitlevering van bondgenoten aan de vijand"
suggererend.
Als tweede voorbeeld geeft de Commissie het besluit van Hirschfeld
voor de oprichting van "de zg. organisatie-Woltersom" ter
ontwikkeling van het bedrijfsleven. Omdat hij hiermee "op eigen gelegenheid
'organieke wetten' ging uitvaardigen "ter uitvoering van de Grondwet."
/.../ "hetgeen in bezettingstijd misleidend werkte."
Dit durft de Enquêtecommissie ijskoud te verklaren, terwijl
wij weten dat, als eerder vermeld, in de voorzomer van '41 de Nederlandse
regering te Londen de activiteit van Woltersom bij monde Van Haersma
de With laat verklaren dat zij voor diens werk en ook dat van Snouck Hurgronje
en Hirschfeld "volledig begrip (heeft) voor hun situatie, laten zij
rustig doorgaan' " - en "dat 'Londen', 'de koningin dus, achter hem
stond".
Waaruit blijkt, dat de Parlementaire Enquêtecommissie
betreffend Woltersom ronduit liegt!
Maar ook de Enquêtecommissie is tenslotte mild in haar
oordeel.
De meeste secretarissen-generaal hebben "in tal van opzichten
onder de moeilijkste omstandigheden verdienstelijk werk in het belang
van het Nederlandse volk /.../ verricht."
Nu komt hier nog een andere informatie over Van Haersma de With.
Men blijkt in Londen heel goed op de hoogte te zijn geweest van de
situatie in Nederland.
In Londen ontving men een grote stroom rapporten uit Nederland. "De
Ministerraad
kreeg deze gegevens, Hare Majesteit eveneens, maar de rapportage
liep zuiver en alleen over mij." Dat zegt de inlichtingendienstleider
Lovink
(waarover nog veel meer te vertellen valt).
Opmerkelijk is, dat Lovink geen gewag maakt van de dienst van Somer:
het vanaf eind november '42 werkzame Bureau Inlichtingen,
aanvankelijk onder leiding van Broekman en Somers vriend Gijs de Jong,
maar dat in '43 pas goed van de grond komt met Bernhards oude GS-III
relatie: Jan Somer.
Ter beloning werd Lovink in januari 1943 naar Tsjoenking weggewerkt,
en opgevolgd door Van Haersma de With. Is het niet verbazend?
Als feitelijk raadadviseur van Gerbrandy gaat nu dienen
de oud-gezant te Berlijn van Haersma de With - "een kleurloze man,
waar weinig van uitging" zoals De Jong niet in dit verband vermeld,
maar al eerder, waar hij meerderere malen Van Haersma de With zeer ongunstig
heeft afgeschilderd. Men notere de tegenspraak in deze toestand.
Opmerkelijk is, dat deze Van Haersma de With dus onderwijl uit Zwitserland
naar Londen is gekomen. Dat zal niet clandestien zijn gebeurd, zoals
met Somer, maar met medeweten en hulp van de Duitsers. Die hebben
daar dus kennelijk hun belang bij gezien. L. de Jong vermeldt niets over
deze reis. Men herinnere zich in dit verband dat in de voorzomer van
'41 Van Haersma de With met betrekking tot het werk van Wolterson,
Snouck Hurgronje en Hirschfeld ten antwoord gaf: 'Londen heeft zeker volledig
begrip voor hun situatie, laten zij rustig doorgaan.'
Bovenstaande illustreert de nauwe verhouding - tussen minstens voorzomer
'41 en voorjaar '43 - van deze "kleurloze man" met de Nederlandse regering,
van zekere kleur, te Londen.
Pas medio '43 kwam in het 'later stadium', genoemd in verband
met de collaboratie van Woltersom. Wiens taak inhield "de algemene
gelijkschakeling", "de economische inlijving van Nederland bij Duitsland",
waarbij " 'Londen', 'de koningin dus, achter hem stond". Waaromtrent
hij "een schriftelijk bewijsstuk in een kluis had liggen" en waarbij "datgene
wat Woltersom voor de Nederlandse belangen hield, samenviel met wat hij
als zijn privé-belangen zag. Er waren er meer zoals hij." Wij stelden
de vraag: doelt De Jong hiermee op koningin Wilhelmina?
In feite werd in doorsnee reeds sedert 1940-'41 door velen voor 50%
of zelfs voor 85% aan opdrachten voor de Duitse Wehrmacht
gewerkt'.
Zoals de Duitsers en de Geallieerden nu de zaken anders zullen gaan
zien, zo zal dat bij Woltersom en in Londen, bij Wilhelmina, het geval
zijn.
Dat in Londen over het ontslag of aanblijven van secretarissen-generaal
werd beslist bewijst nog het volgende: Het hoofd van het Bureau Inlichtingen,
majoor Jan Somer, had op 22 juli '43 een bespreking met Van
Haersma de With - zoals wij weten "een kleurloze man, waar weinig van
uitging" - "die een telegram naar Bern wil hebben om advies of de
drie secretarissen-generaal Hirschfeld, Verwey en
Frederiks
ontslagen moeten worden. "Persoonlijk ben ik er op tegen om ze te
ontslaan", merkt Somer op.
Wij hebben hier dus de wonderlijke situatie, dat Van Haersma de With,
de man die zomer '41 in Zwitserland Woltersom namens Londen heeft aangemoedigd
om door te gaan met zijn zware collaboratie met de Duitsers en de secretarissen-generaal,
zich met een eventueel ontslag van enige secretarissen-generaal gaat bemoeien.
Dat doet hij als 'raadadviseur' van Gerbrandy, die onder de orders
van koningin Wilhelmina staat.
Van dat ontslag zal overigens niets komen. Frederiks zal uit
eigen initiatief ' onderduiken', en Hirschfeld en Verwey
zullen tot het eind van de oorlog aanblijven!
En ook Six? Over een voortijdig aftreden van Six valt bij De
Jong niets te vinden.
Onderwijl was de praktische uitvoering van het Englandspiel
in mei 1943 gestaakt.
Bevrijding en ontzetting.
Werden de collaborateurs na de bevrijding gestraft?
Daarvan kwam, tot ontzetting van voormalige verzetsstrijders, weinig van
terecht. Deze ambtenaren, die de eed van trouw aan de koningin hadden afgelegd,
werden voor hun trouw beloond.
Ziehier wie er terugkwamen.
De secretarissen-generaal van het kabinet
Ministerie-Schermerhorn-Drees, 24 juni '45 - 3 juli 1946 (vet gezet
de namen van de oud-collaborateurs):
Prinsen,
Binnenlandse Zaken
Snouck Hurgronje, Buitenlandse Zaken
Sanders, Algemene Oorlogsvoering
Tenkink, Justitie
Van Poelje (tot aug. '45) Reinink, Onderwijs
Kunsten en Wetenschappen
s'Jacob, Financiën.
Ringeling (kort) Rietveld, L.C. Oorlog
Van Houten, Marine
Mouton, ir. H.W. Openbare Werken en Wederopbouw
Spitzen, Verkeer & Economie
Bonnerma, Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening
Van Rhijn, Soc. Zaken
Six, Overzeesche Gebiedsdelen
Ook de oud-collaborateurs van de Hoge Raad vond men terug.
Bezetting en collaboratie.
Wie niet voor was, was tegen, wie niet tegen was, was voor.
Vanuit dit oogpunt gezien collaboreerde in Nederland een overgrote
meerderheid tijdens de Duitse bezetting.
Wie een juist begrip wil hebben van de stemming van toen, moet de verhoudingen
van toen kennen.
Die waren slechts in bepaalde opzichten anders dan die van vandaag.
De Nederlandse economie dreef op de Duitse. Nederland was overheersend
afhankelijk van het Duitse achterland - en diens economische situatie.
Hoe was in Nederland de vooroorlogs stemming ten opzichte van Duitsland?
Men volgde er de economische - en de daarbij overheersende politieke ontwikkelingen
- met grote belangstelling.
Anton Mussert, ingenieur bij de
provinciale waterstaat in Utrecht, had in 1925 veel sympathie
verworven. Toen was er een verdrag gesloten verdrag tussen België
en Nederland, over de aanleg van twee kanalen. Een van Antwerpen
naar Ruhrort, en een van Antwerpen naar de Moerdijk. Directe Belgische
verbindingen met het achterland Duitsland dus, waardoor men in Rotterdam
ernstige concurrentie vreesde.
Anton Mussert had de stoot gegeven tot oprichting van een nationaal
Comité van actie tegen dat verdrag. Mr.J. Luden, president-commissaris
van de Nederlandse Bank, werd er voorzitter van, Mussert de onvermoeibare
secretaris en organisator. In november '26 werd het verdrag door de Tweede
Kamer krap aangenomen, maar in maart 1927 door de Eerste Kamer verworpen.
In 1931 werd door Mussert de pro-Duitse en Oranje-gezinde NSB,
opgericht. Het hoofddeksel van de jongens van de Jeugdstorm werd gesierd
met een oranje top.
Het feit dat Hendrik, 'Henri' Deterding, de president-directeur
van de Koninklijke Olie, 'Koninklijke'/Shell, aan de NSB financiële
steun bood, was (achteraf gezien) niet aanbevelenswaardig voor een mooi
imago van het huis van Oranje-Nassau. Maar wie zou dat toen, en nu nog,
een zorg zijn?
In 1931 werd in de pers gemeld dat Deterding ook nog aan Hitler
30 miljoen pond had geleend tegen de belofte van een olie-monopolie.
Anderen noemden 55 miljoen pond. Louis Lochner, voormalig buitenlands correspondent
en autoriteit op het gebied van relaties tussen Hitler en big business
noemde 10 miljoen mark.
Met zoveel bronnen die het eens zijn over deze zaak, kan er weinig
twijfel bestaan dat Deterding Hitler financierde. Alleen het ware bedrag
is onzeker gebleven. Maar de aandeelhouders moesten er achter hebben gestaan.
Wie waren dat? U mag het raden!
Dr C.Gerretson, ook al verbonden met de 'Koninklijke', die als
tussenpersoon fungeerde voor BPM (Bataafse Petroleum Maatschappij)-directeur
Colijn
en zijn Duitse relaties, werd dit jaar voorzitter van de
NU, Nationale
Unie, en nu brak daarvoor een periode van hernieuwde activiteit en radicalisering
aan.
Ook de Nederlandse vooraanstaande industrieel dr.F.H. Fentener van
Vlissingen ondersteunde in de jaren twintig de Duitse NSDAP,
Nationaal-Socialistische Duitse Arbeiders Partij.
In mei 1932, toen Hitler in Duitsland op de drempel naar de
machtsovername stond, werd op aandringen van koningin Wilhelmina
het Nederlandse Volkslied 'Wie Neerlands bloed door d'adren vloeit',
vervangen door het 'Wilhelmus van Nassauwe ben ik van Duitsen bloed'.
(Zie voor meer informatie onder: traditie.)
Duitsland nam al sinds lang vóór de oorlog op het
vasteland van Europa een overheersende plaats in. Al sinds
een eeuw bestond tussen Groot-Brittannië en Duitsland de stilzwijgende
overeenkomst: de één zijn Imperium, de ander de baas over
het Europese vasteland.
De Duitse techniek was de rest van de wereld op allerlei gebied ver
vooruit.
Duitsland was in de vooroorlogse jaren het enige land waar geen
werkloosheid heerste. Veel Nederlanders vonden er werk.
Al ver voor de oorlog drukte Duitsland een stempel op veel cultuuruitingen.
De Duitse 'Kultur' gaf op het vasteland van Europa, en zeker in
Nederland, de toon aan, en werd alom gewaardeerd.
Duitse 'Schlagers' werden door heel Europa en nog verder meegezongen,
meestal in vertaalde versie - zoals bijvoorbeeld 'Dat is het leven der
matrozen' of 'Lily Marleen', een op bestelling van Goebbels
gemaakt lied, waarmee Marlene Dietrich furore maakte.
Duitse films boekten grote successen. Die van Leni Riefenstahl
over de Olympische Spelen van 1936 werd diverse malen bekroond,
ook in Hollywood. Geen woord van kritiek werd geleverd op haar inderdaad
baanbrekende werk, terwijl haar na de oorlog nazi-propagandisme zou worden
aangesmeerd - waarbij vergeten werd dat de prijsuitreikers daaraan even
hard hadden meegedaan.
Soms werd en wordt er kritiek geleverd op de deelname van Nederlandse
sportbeoefenaren aan deze Olympische Spelen, die een grote nazi-propaganda-onderneming
was. Deze kritiek mocht natuurlijk ook gelden voor de toeschouwers. Onder
hen was prinses Juliana, daarheen begeleid door Koningin Wilhelmina,
zogenaamd voor het eerst de SS'er prins Bernhard te ontmoeten (zoals
Wilhelmina in haar boek Eenzaam maar niet alleen bezijden de werkelijkheid
vermeldde). Waarmee de nazi-propaganda oranjekleurig werd opgeluisterd.
Een multinationale 'Einheitsgetränk'-frisdrank maakte er
Eiskalt
van
gebruik om zich bekend te maken. Midden in de oorlog, in augustus '42,
kwamen haar bankiers nog in Duitsland met Hitler praten om deze door de
Ersatz-drank Fanta te vervangen.
Opgemerkt kan nog worden, dat ook vandaag nog een voormalig (?) fascist
de Olympische spelen beheert, en dat kroonprins Willem Alexander daarmee
te maken heeft.
De Duitse nazi-massademonstraties gaven een indruk van wilskracht,
doelbewustheid en organisatietalent.
Op politiek gebied werd in september 1938 bij het Verdrag
van München ook nog even, over de rug van de Tsecho-Slowaken,
een akkoord met Hitler gesloten.
In september 1939, na de Duitse inval in Polen, zou zogenaamd
de Tweede Wereldoorlog zijn begonnen. In feite deden de Geallieerden niets.
Kortom, de collaboratie met de Duitsers vierde overal hoogtij.
Onderwijl ontvluchtten illustere (vaak joodse) koppen het dreigende
en heersende nazi-gevaar. Albert Einstein, Fritz Lang, Marlene
Dietrich,
om er maar een paar te noemen.
Men stelle zich even voor, welke plaats
Duitsland in de wereld had kunnen innemen, wanneer de geweldige Duitse
krachtsinspanning, het enorme enthousiasme, dat nu door Hitler zou gaan
worden misbruikt, toen voor vreedzame doelen zou zijn ingezet!
Na de Duitse inval op 10 mei 1940, en aanvankelijk tijdens
de er op volgende bezetting, bleef deze Duitse (cultuur-)overheersing,
nog versterkt, bestaan. Eenvoudig omdat er nauwelijks cultuuruitingen van
elders werden vertoond.
De Duitsers, die zeiden te zijn gekomen om ons te beschermen
tegen een Britse overval en overheersing, gedroegen zich aanvankelijk en
naar de voorschriften 'correct en beleefd', voor zover men ze zag. En dat
was hoofdzakelijk in de steden, waar gebouwen werden gevorderd om allerlei
instanties onder dak te brengen; zoals de met een groot gevelbord aangeduide
Ortskommandantur.
Daar werd met poppenkastvertoon de wacht gewisseld; op pleinen gaf de Wehrmachtkapelle
openbare straatconcerten met marsmuziek en Wener walsen ten beste. Op het
platteland merkte men in dat eerste bezettingsjaar nauwelijks iets van
de Duitse aanwezigheid.
Tal van eerder verwaarloosde categorieën van bevolkingsgroepen,
zoals de boeren en landbouwers met de Landstand, kregen eindelijk
belangstelling en hun eigen organisatie. De sociale verzekering
werd verbeterd. Menig oud-padvinder, het spoorzoeken met gekleurde wollen
draadjes in de struiken moe, keek met jaloezie naar de mogelijkheden van
motorrijden en zweefvliegen, die bij de Hitlerjugend bestonden.
De algemene weerstand van de traditioneel Duits georiënteerde Nederlandse bevolking was dan ook onbetekenend, en zou dat in feite blijven. Wie niet aan den lijve of in familieverband door oorlogshandelingen was getroffen, stond bij de nu ontstane situatie niet stil. Waar geen familielid was gesneuveld, wie niet direct betrokken was geweest bij bijvoorbeeld het bombardement van Rotterdam - na Warschau de tweede directe aanval op een burgerbevolking - was die meidagen van '40 gauw vergeten. Zoals ook nagenoeg niemand stil stond bij de jodenvervolging - en decennia later bij de nog veel beestachtiger Amerikaanse bombardementen op de burgerbevolking in Vietnam. Deze onverschilligheid kwam de Duitse bezetter ten goede - zoals ook later de Amerikanen...
Zoals de Beatles en de Rolling Stones en filmsterren later
de jeugd begeesterden, zo voedden o.a. Hans Albers en Johan Heesters
(van Nederlandse afkomst), Christine Söderbaum, Ilse Werner
en Zarah Leander, de fantasmes van het (jeugdige) publiek van toen
- vóór de Duitse inval en ook tijdens de bezetting. Temeer
omdat toen in de bioscopen en via de Nederlandse radio weinig anders dan
Duitse producties werden gebracht. Een kleine minderheid van de gebrachte
films waren duidelijk nazi-, of antisemitische propaganda. De meeste waren
gewoon onderhoudende films, zoals die met het uitstekende grappige Duitse
Laurel en Hardy koppel: Hans Moser en Theo Lingen, of Quax
der Bruchpilot met Heinz Rühmann, die een joodse vrouw
te verdoezelen had. De 'Franse' film Les enfants du paradis, die
na de oorlog in Nederland zoveel succes boekte, werd met collaborerende
Franse acteurs en actrices in het Duitse Hollywood, Babelsberg,
gedraaid - met decors welke door een ondergedoken en door Duitse acteurs
geholpen joodse ontwerper waren gecreëerd. Zoals men ziet: het was
niet alles zwart-wit.
Al was de jazz tot decadente negermuziek verklaard, het Nederlandse
dansorkest The, later De Ramblers bijvoorbeeld, en
ook Duitse orkesten konden met swing, tot Schwung geworden, overweg.
Wanneer een nummer als Black Bottom maar in Zwarte Bodem
was vertaald, liet de censuur het er verder bij.
Van tijd tot tijd werd er, na een Duitse tegenslag, een periode van
dansverbod afgekondigd.
Het is al opgemerkt, zolang men maar niet aan den lijve ondervond wat
de Duitse bezetting in feite betekende - mede omdat men daartoe met zijn
(verzets)gedrag geen aanleiding toe gaf - ging het leven aanvankelijk gewoon
door. Behalve de er direct bij betrokkenen, joden en toeschouwers, maakte
de overgrote meerderheid zich over de jodenvervolging niet druk.
Een uiterst gering aantal, een ½% volgens geschiedschrijver De Jong,
bood daadwerkelijk verzet en hulp. Christelijk gelovigen deden daar aan
mee, anderen onder hen vonden in de jodenvervolging de uitvoering van de
in de bijbel reeds voorspelde gerechtigde straf. Al is de herinnering daaraan
nu ook een van de taboes.
Pas toen men bij de verplichte tewerkstelling in Duitsland zelf gevaar
ging lopen bij de bombardementen, en nog later toen de maag door honger
werd aangetast, ging men tegenwerken door onder te duiken. Ware verzetslieden
zorgden daarbij, met door levensgevaarlijke overvallen verkregen papieren,
voor de verschaffing van de nodige bonkaarten.
Bovenomschreven 'ouwe koek' van onverschilligheid tegenover
wantoestanden vindt men vandaag nog even vers en onveranderd terug.
Ook vandaag gaat de ellende van anderen de meerderheid niet aan. Het
leed van de derde wereld, de moordpartijen in Algerije en Nigeria, anderszins
en algemener de catastrofale Amerikaanse cultuur- en multinationale milieu-verpesting
- en de onnoemelijke rest - dwingen de meesten niet om daartegen daadwerkelijk
verzet te plegen, en belet hen niet te slapen. Maar daarmee moet je, zoals
hier gebeurt, de mensen niet vervelen, als je communicatie tot stand wilt
brengen. Daarom komen ook de media er, soms, maar mondjesmaat mee op de
proppen.
Internationaal werd druk met Duitsland gecollaboreerd. In 'Zaken doen
tot elke prijs' wordt daarover een boekje opengedaan. Ook hierbij gold:
Wie niet voor was, was tegen, wie niet tegen was, was voor. Neutrale
landen als Zwitserland, Zweden en een paar Zuid-Amerikaanse hebben er dik
aan verdiend.
Men oordele dus de voormalige Nederlandse passieve collaborateurs niet te hard. Zij waren en zijn niet méér te blameren dan het huidige meelopende 'klootjesvolk'. Bij deze barmhartigheid behoren natuurlijk niet te worden inbegrepen: zij die opzettelijk verraad hebben gepleegd, die joden en hun beschermers, en verzetslieden bij de Duitsers hadden aangebracht. Dat gebeurde soms uit naastenliefde. Uw dienaar werd nog nà de bevrijding verschillende malen door weldenkenden verweten, deel te hebben uitgemaakt van hen, die door hun daden de Duitse represailles hadden uitgelokt!
De anti-Duitse houding van de huidige Nederlandse jeugd is volkomen misplaatst. Ook al omdat de huidige Duitse autoriteiten en het huidige Duitse volk zich voorbeeldig gedragen waar het de aanvaarding en verwerking van hun verantwoordelijkheid in de geschiedenis betreft.
Daar is men in Nederland nog lang niet aan toe.
Kijk maar:
Fasseur, falsificateur, en Wilhelmina.
Het tweede deel van de Wilhelmina-biografie
van Cees Fasseur is op 21 februari uitgekomen. De pers heeft er al over
gemeld, de Nederlandse schotel-tv (NOS-journaal) van die dag praat erover.
Er is spraken van, dat Koningin Wilhelmina prinses
Juliana tijdens de bezettingsjaren heeft aangeboden af te treden en plaats
te maken voor haar. Dat blijkt uit een brief van de in Londen residerende
Wilhelmina aan de in Canada verblijvende Juliana.
"In die brief bracht de vorstin een
regeling met de Duitsers ter sprake, waarbij
Nederland in een Duits Europa toch een zekere zelfstandigheid zou behouden,
iets dat vooral speelde in de gedachte van de toenmalige premier in ballingschap
De Geer.
Dan komt er de opvatting van Fasseur, die
niet als zodanig is aangekondigd!
"Wilhelmina moest absoluut niets van enige afspraak
met de Duitsers hebben, maar als Juliana andere mogelijkheden zag:"
Dan komt wat Wilhelmina wèl zelf heeft
geschreven:
"Welnu, dan zal ik je de kans niet onthouden,
dan zou jij het moeten probeeren."
Volgens Fasseur (!) was dit "in feite
een aanbod om af te treden", maar Juliana stelde zich loyaal achter haar
moeder op in haar onverzettelijkheid tegenover de vijand, iets wat Wilhelmina
ook duidelijk verwacht had:
Terwijl er in de brief van onverzettelijkheid
totaal geen sprake is. Wilhelmina vervolgde:
"Theoretisch vermoed ik dat ons oordeel
hetzelfde is: vrij, zonder meer, met onbelemmerde mogelijkheden de noodzakelijke
schoonmaak en opbouw tot stand te brengen."
"Ik heb geen kamer om mij te hinderen,
dus kan ik naar een zakelijke oplossing streven."
Als wij dus even op een rijtje zetten, wat
er werkelijk is gebeurt, dan is dat dit:
Wilhelmina schrijft een brief aan Juliana:
over "een regeling met de Duitsers /.../,
waarbij Nederland in een Duits Europa toch een zekere
zelfstandigheid zou behouden, iets dat vooral (maar dus ook
bij anderen, CD) speelde in de gedachte van de toenmalige premier in
ballingschap De Geer."
"Welnu, dan zal ik je de kans niet onthouden,
dan zou jij het moeten proberen."
"Theoretisch vermoed ik dat ons oordeel
hetzelfde is: vrij, zonder meer, met onbelemmerde mogelijkheden
de noodzakelijke schoonmaak en opbouw tot stand te brengen."
"Ik heb geen kamer (Kamer) om mij te hinderen,
dus kan ik naar een zakelijke oplossing
streven."
Wat betekent dit? Wilhelmina (de 'rijkste vrouw
van de wereld') wil dus, 'met onbelemmerd mogelijkheden' en 'geen Kamer'
om haar 'te hinderen' 'naar een zakelijke oplossing streven'.
Hoe? Dat zal zijn door collaboratie in het kader
van die 'regeling met de Duitsers, waarbij Nederland (Nederlands-Indië
inbegrepen!) in een Duits Europa toch een zekere zelfstandigheid zou behouden,
iets dat vooral (maar dus ook bij anderen) speelde in de gedachte van de
toenmalige premier in ballingschap De Geer.
De situatie wordt duidelijker, wanneer men weet
dat de minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens op 22 juli '40
voor de ministerraad al een nota had opgemaakt. Hij achtte "het niet onmogelijk,
dat ook Nederland, en misschien België, ten slotte buiten het onder
Duitse leiding gestelde continentale blok zal kunnen vallen." En "het feit,
dat het Nederland niet geheel tot de continentale sfeer behoort (de cijfers
van de handelsbeweging spreken te dezen aanzien een duidelijke taal, en
ons overzeese imperium onderstreept het krachtig) kan ons in niet
te ongunstige omstandigheden, helpen om buiten het Duitse vastelandsblok
te blijven, zonder deswege in de Britse sfeer op te gaan"
Van Kleffens werd door Wilhelmina niet de laan
uit gestuurd.
De Geer, die eerst naar Indië zou
gaan, werd dan ook al in februari '41, via Berlijn, waar hij inzage
gaf van de notulen van de Nederlandse Ministerraad te Londen, naar
Nederland gestuurd.
Wilhelmina zal bij dit alles haar eigen onGrondwettelijke
gang gaan. Zoals zelfs ons aller officiële geschiedverdoezelaar De
Jong herhaaldelijk aantoont. En daar wijzen dan ook verder alle feiten
op.
Het commentaar van het NOS-journaal is
volkomen gekleurd volgens de gebruikelijke flinke en onverzettelijke Oranje-traditie.
Cees Fasseur, geïnterviewd over de brief,
zegt: "Nou, ik denk dat 't niet echt echt gemeend was door Wilhelmina."
Juliana weigerde het aanbod van Wilhelmina om haar op te volgen; alsof
Juliana iets kon weigeren aan haar bazige moeder. Waar niet over wordt
gesproken is: dat Wilhelmina het dus zèlf doet! Ook aan de 'regeling
met de Duitsers' wordt verder geen aandacht gewijd!
Wat betreft de na-oorlogse situatie: "Wat ze
eigenlijk wilde was een Nationaal Kabinet".
Dat lukte aanvankelijk nog aardig. Tal van secretarissen-generaal
- de officiële vertegenwoordigers van de Londense regering (dus de
overheersende Wilhelmina) bij Seyss-Inquart, die dus met toestemming van
de regering en Wilhelmina met Seyss-Inquart hadden gecollaboreerd, kwamen
na de bevrijding weer in die functie in de door Wilhelmina samengestelde
regering Schermerhorn-Drees. Ook de Hoge Raad, die met oa.
de jodenvervolging gecollaboreerd hadden, werd weer hersteld.
Fasseur, falsificateur, en Wilhelmina 2.
Door een toeval raakte ik verzeild in een doort
'discussiegroep' betreffende de Maxima-affaire, en werd ik kersvers
deelnemer aan 'referendum.nu'. Ik zond diverse e-mails, en merkte
daarbij aan de laatste op:
"Deze zaak lijkt mij niet los te kunnen worden
gezien van het het Huis van Oranje in zijn geheel.
Met Maxima is het probleem, dat zij uit
een vuil nest komt.
Maar hoe staat het met de properheid van het
Oranje-nest?
Dit onderwerp blijkt in ons 'democratische' Nederland
zwaar taboe.
Sinds meer dan tien jaar houdt ik mij dagelijks
intens bezig met het Englandspiel en
aanverwante zaken. Ik, tijdens en na de oorlog
gematigd Oranjeklant, kwam van een kouwe en
onthutsende kermis thuis.
De rol van koningin Wilhelmina in Londen
blijkt er een van collaboratie te zijn geweest (een paar woorden
hier 'aangedikt').
Een deel van het explosieve resultaat van mijn
zeer gedegen en gedocumenteerd onderzoek is te
vinden op internet: http://perso.wanadoo.fr/doofpot.nl/
Door een toeval raakte ik betrokken in een 'discussiegroep'
over de Maxima-affaire. Ik zond
verschillende e-mails. De laatste kunt u hieronder
vinden. Maakt de borst maar nat.
Regeling 1.
Regeling 2.
Regeling 3.
Regeling 4.
Regeling 5.
Regeling 6.
Regeling 7.
Regeling 8.